De rol van fiscaliteit in kredietverlening

De cruciale invloed van fiscaliteit op het functioneren van banken beperkt zich echter niet tot de heffingen op de banken en hun impact die zij op de rendabiliteit van de financiële instellingen hebben. Ook hun impact op het spaar- en investeringsgedrag, en bij uitbreiding op de depositobasis van de banken, valt nauwelijks te overschatten. Hun impact op kredietverlening dus evenmin.

De mogelijkheid die financiële instellingen krijgen om kapitaal aan te trekken, is in die kredietverlening een cruciale factor. Omdat spaardeposito’s zo belangrijk zijn bij de financiering van de economie, zou een verschuiving in de depositobasis de kredietverlening negatief kunnen beïnvloeden. In het kader van de studie van professor Huyghebaert (zie: Hoe duurzaam is het Belgische spaarvolume?) werd nagegaan welke impact een mogelijke afschaffing van de fiscale vrijstelling op interestinkomsten zou kunnen hebben op het depositovolume. Het gereglementeerd spaarboekje geniet momenteel van een specifiek regime waardoor intrestinkomsten vrijgesteld zijn van een roerende voorheffing van 15% voor een bepaald bedrag dat jaarlijks geïndexeerd wordt. Voor 2013 bedraagt de vrijstelling 1.880 EUR.

Fiscale vrijstelling spaarboekje

Het spreekt voor zich dat de afschaffing van de fiscale vrijstelling een kleiner effect zal hebben in een periode van lage rentestand dan in een periode van hoge rentes. Lage intresten genereren namelijk minder opbrengsten, waardoor er weinig belastingen betaald moeten worden. Consumenten zullen in zulke omstandigheden ook minder geneigd zijn om hun financiële middelen te verplaatsen. Een relatief hoge rentestand zal echter ontegensprekelijk leiden tot een vlucht naar andere spaarformules, die onder een interessanter fiscaal regime vallen.

Indien bovendien de economie opfleurt en er een klimaat van meer economische zekerheid ontstaat – met een aantrekkende beurs en minder werkloosheid – zal een groot stuk risicoaversie verdwijnen en zal een deel van de spaardeposito’s zijn weg vinden naar, bijvoorbeeld, de aandelenmarkt.

De combinatie van deze factoren – hogere fiscale lasten, een hogere aantrekkingskracht van de beurs en minder werkloosheid – kunnen de financieringsbasis van de banken doen krimpen en de financiering van de economie via kredietverlening bemoeilijken.

Professor Huyghebaert schat dat een afschaffing van de fiscale vrijstelling concreet zou leiden tot een daling van 7,49% van het reglementeerde spaardepositovolume. In bedrag zou dat neerkomen op bijna 16,3 miljard EUR. Om dit in perspectief te plaatsen: dit komt neer op een inkrimping van de economie met 0,56% (gemeten via het beschikbaar inkomen van de gezinnen).

Dat inzicht sterkt de financiële sector in zijn overtuiging dat mogelijke aanpassingen van het fiscale regime van het spaarboekje zeer zorgvuldig geanalyseerd moeten worden voor ze worden doorgedrukt. Een fiscaal stabiel kader is namelijk cruciaal om de financiering van de economie te blijven verzekeren.

Deposito’s als stabiele financieringsbron

Zoals al gemeld, is het depositovolume cruciaal om de banken binnen de contouren van de Basel III-regelgeving hun engagement te laten waarmaken om de economie te financieren. Dat blijkt ook uit de studie van professor Nancy Huyghebaert van de KU Leuven (zie: Hoe duurzaam is het Belgisch spaarvolume?).

Deposito’s zorgen namelijk voor een stabiele financieringsbron wegens hun relatief geringe risico voor vluchtgedrag. Relatief, want niet alle spaargeld is hetzelfde, legt de studie van professor Huyghebaert uit. Het spaargeld van de gezinnen, bijvoorbeeld, wordt op korte termijn belegd (bijvoorbeeld op een spaarboekje) in onzekere tijden. Wanneer de economie aantrekt, schakelen gezinnen over naar beleggingen met vaste looptijd over een langere termijn.

De financieringscapaciteit van een bank blijft een fragiel web van verschillende draden. Wie aan een van die draden raakt, dreigt deining te veroorzaken in het hele web. Daarom moet het beleid heel omzichtig zijn met maatregelen die aan de depositobasis zouden kunnen raken.

Het volume van het minder vluchtgevoelige spaargeld dat door bedrijven op de langere termijn belegd wordt, blijft grotendeels constant. Dat verklaart waarom de Belgische banken, gezien hun afhankelijkheid van die deposito’s, hun financieringscapaciteit niet ongebreideld verder kunnen opvoeren: het zou onvoorzichtig zijn om de tijdelijke situatie van vandaag, waarin er heel veel spaargeld beschikbaar is, als permanent te beschouwen.

Wanneer het depositovolume dan zou slinken, bijvoorbeeld door een combinatie van de afschaffing van de fiscale vrijstelling op het spaarboekje, de daling van de werkloosheidscijfers en de aantrekking van de aandelenmarkten, zou de financiële sector het ofwél relatief snel moeilijk krijgen om te voldoen aan de liquiditeitsregels, ofwél zijn kredietcapaciteit moeten terugschroeven.

De veronderstelling van het grote publiek dat financiële instellingen rusten op ongezien grote bronnen van spaargelden waardoor ze hun financieringscapaciteit ongebreideld kunnen opdrijven zonder gevolgen op het vlak van liquiditeit, blijkt dus niet te kloppen. Integendeel: uit een sensitiviteitsanalyse bleek dat een bruuske uitstroom van 5% van de depositobasis de Belgische bancaire sector al in ademnood zou brengen op het vlak van de liquiditeit.

De financiële sector zou in zo’n geval de verloren gegane financiering moeten compenseren op een van de volgende manieren:

  • door de balans te doen inkrimpen en minder leningen te verstrekken. De sector zou dan geen problemen hebben om aan de liquiditeitseisen te voldoen, maar de reële economie zou wel lijden onder de vermindering van de financieringscapaciteit van de financiële sector.
  • door financiering aan te trekken op de interbankenmarkt. Dit zou – gezien Basel III financiering via de interbancaire markt ontraadt – tot gevolg kunnen hebben dat de LCR-scores van de financiële sector onder de verplichte drempelwaarde vallen.

Het laatste gevolg lijkt op zijn minst haaks te staan op de betrachting van de regelgever om de banken net in de richting van financiering op de langere termijn te duwen.

Ook dat is voor Belgische banken namelijk allesbehalve vanzelfsprekend. De verschuiving naar financiering op de lange termijn die de toezichthouder via de Net Stable Funding Ratio voorschrijft, wordt bemoeilijkt omdat beleggers voor de langere termijn vooral investeren in fiscaal gestimuleerde pensioenspaarproducten en levensverzekeringen.

Dat alles maakt dat de regels het in de nabije toekomst voor Belgische financiële instellingen minder gemakkelijk zullen maken om kredieten te kunnen verschaffen met zeer lange looptijden en voor grote bedragen. In de feiten gaat het hierbij meestal over KMO-kredieten met een looptijd van meer dan 5 jaar, hypothecaire kredieten van meer dan 20 jaar en projectfinanciering voor bijvoorbeeld ziekenhuizen, snelwegen of scholen met looptijden van meer dan 20 jaar.